I Spelling

Kende gij Vallekeswirds, maer vendut moeilijk um dae te schrehve? Ons lehsplaenkske hier kende gebruyke van Ginneve tot de Malpie….

Klik op het woordje lehsplaenkske

Op dees plaenkske stôn alle klanke öt ut Vallekeswirds bij mekaar. Gôtter maer is lekker vur zitte en gewohn purbere…!

Wij zijn ervan overtuigd dat er een groot aantal mensen is die het Vallekeswirds een warm hart toedraagt. Mensen die het leuk vinden om zich hierin taalkundig te verdiepen en/of verhalen te schrijven in de nieuwe schrijfwijze van ons dialect. Die stukjes kunnen desgewenst worden geplaatst op “Valkenswaard 24” van Stijn van Mierlo en op “Valkenswaard zoals het was” van Theo de Haan. Maar wij denken ook aan de voordelen van een vast spellingssysteem voor bijvoorbeeld de carnavalswereld. Welke reden je ook hebt om het te leren schrijven, je bent welkom.

Moeilijk is het beslist niet, want iedereen die het Valkenswaards dialect beheerst, past de hieronder genoemde regels eigenlijk al onbewust toe. We willen dan ook graag ons Vallekeswirds dialectclubje 'Honderd op nun Hohp' uitbreiden en we denken dat in twee à drie bijeenkomsten iedereen zal begrijpen hoe het systeem werkt. Henk en ik blijven altijd benaderbaar voor hulp. Rest alleen nog, met behulp van het ‘lehsplaenkske’ en ons, om het ook daadwerkelijk te dóén!

Interesse? Meer info? Meld je dan even bij Henk Meeuwis of Jolanda Cornelissen; h.meeuwis2@hotmail.com en jolandacornelissen@onsbrabantnet.nl.

Jolanda Cornelissen en drs. Henk Meeuwis

Strieper

Vroeger was het mij (Henk Meeuwis) bij het lezen van carnavalskrant ‘de Strieper’ en de opschriften op borden en wagens met carnaval al duidelijk dat het schrijven van de klanken van ons Striepersgats dialect nog helemaal zo gemakkelijk niet is. Maar dat maakte voor rasechte Vallekeswirdse mensen ook eigenlijk niet zo heel veel uit, want of je nou ‘lèèze’, ‘lèze’ of ‘lêêze’ schreef voor ‘lezen’, iedereen wist toch wel welk woord er werd bedoeld en hoe het diende te worden uitgesproken.

Als rasechte Strieper en met mijn taalkundige achtergrond, had het Vallekeswirds en de spellingswijze van onze dialectwoorden zo’n veertig jaar geleden al mijn intense belangstelling, maar ik ondernam geen actie om die interesse om te zetten in iets tastbaars. Tot ik in 2020 op de site ‘Valkenswaard 24’ las dat Vico Sweere ten teken van verdienste een straatje met zijn naam kreeg: het “Vicopaaike”. In mijn commentaar hierop, benoemde ik het woord ‘paaike’ als je reinste Valkenswaards nepdialect. De enige reactie die hierop kwam, was van Jolanda Cornelissen, die mij schreef dat ze mijn mening volledig deelde en vervolgens vermeldde wat de juiste spelling zou moeten zijn, namelijk ‘pèèj-ke’.

Dit vond ik echter zo’n aparte manier van spellen, dat ik haar vroeg waar zij haar wijsheid in dezen vandaan had. Het bleek dat de door haar gehanteerde spellingsregels waren opgesteld door dialectoloog Cor Swanenberg. Deze regels, echter, waren opgetekend voor de klanken van een zeer uitgestrekt gebied van dialecten in Nederland en in België. Maar ik ben geen dialectoloog en heb ook niet de wens dat te worden: ik wil mij beperken tot slechts het dialect van Striepersgat, het dorp en de taal van mijn jeugd. Door een steeds intensiever wordend e-mailcontact met Jolanda werd al snel duidelijk dat er onder dialectschrijvers een nijpende behoefte bestond aan een specifiek toegespitst spellingssysteem voor ons lokale dialect. Het zaadje bleek gezaaid…

Dat zaadje ontkiemde toen ik bemerkte dat veel mensen op de site ‘Valkenswaard zoals het was’ hun best doen om op oude foto’s van ons dorp te reageren in het dialect. Logisch natuurlijk, omdat bij plaatjes uit het verleden óók de taal uit het verleden hoort! Uit hun commentaren bleek al snel dat de wil er wel was, maar dat zij aanliepen tegen het praktische probleem om onze dialectklanken om te zetten in de juiste lettercombinaties. Dit triggerde de taalkundige in mij zodanig dat ik mezelf voor de uitdaging stelde om een spellingssysteem te ontwikkelen dat is toegespitst op de dialectklanken van Valkenswaard.

 

Nou hadden Jolanda en ik al een aantal zogenaamde leesplankjes voorbij zien komen in diverse dialecten, maar elke keer weer bleek het helaas niet te gaan om een leesplankje (waarachter een compleet spellingssysteem schuilt), maar een woordplankje. De makers van zo'n woordplankje hadden slechts een aantal dialectwoorden gezocht en deze voorzien van een tekeningetje en de benaming van het object in kwestie...

Maar dat was niet wat wij beoogden en wij wilden ook geen bestaande spellingssystemen raadplegen.  Dus moesten wij voor het maken van een gedegen leesplankje uiteraard eerst proefondervindelijk aan de slag: een inventarisatie maken van alle klanken van het Vallekeswirds door gedegen veldwerk te verrichten! Hierbij bleek al snel dat wij in ons dialect minimaal wel één woord hebben van elke klank die in het standaard Nederlands ook voorkomt. Verder werd eveneens duidelijk dat het Valkenswaards dialect maar liefst 20 klanken heeft, die het standaard Nederlands:

A. óf, niet als aparte klanken spelt [heus - beurt / hok - bok],

B. óf, alleen kent via leenwoorden [scène / blues],

C. óf, helemaal niet heeft [blöoew]. 

 

          I.   MEDEKLINKERS.

Voor de medeklinkers (met uitsluiting van -c, -q en -x) is de spelling van de dialectwoorden geen enkel probleem, want die zijn allemaal identiek aan het standaard Nederlands. Datzelfde geldt ook voor:

  1. de medeklinkercombinaties -ch, -sch en -ng, zoals in lach, schor en sprong, en...
  2. de medeklinkers en medeklinkercombinaties in leenwoorden die een niet-Nederlandse klank weergeven:

             -g   goal                              

             -j    journaal                       

             -j    jazz

            -ch   choke

            -ch   checken

 

            II.   KLINKERS.

Uit bovenstaande is duidelijk af te leiden dat de spellingswijze van de klinkers dé crux is van het construeren van een leesplankje. Een logisch uitgangspunt is dan ook dat alle klinkers en klinkercombinaties die in het Vallekeswirds en het standaard Nederlands identiek zijn qua uitspraak, door ons hetzelfde worden geschreven: bed, hit, lus, biels, muur, reus, hout, hoi, boei etc.

Het Vallekeswirds lehsplaenkske begint met zes korte klinkers, gevolgd door acht lange klinkers. De nummers 15 [-ie], 16 [-oe] en 17 [uu] zijn bestaande Nederlandse klanken, maar dan extra verlengd en de laatste drie [paoew, blöoew en muoew] zijn onvergelijkelijk met in Nederland bekend veronderstelde vreemde talen.

Wat opvallend is aan ons systeem is dat wij aan een aantal klinkers de letter -h toevoegen om zodoende een verlengde klinker weer te geven:

-a   hand                                  -ah    hahnd      [Eng. father]

-e   bed                                    -eh    kehs        [Fra. scène]

-i     blik                                   -ih     stihn       [Ned. beer]

-o    bok                                   -oh    brohd      [Ned. koren]

-ae  maeske [Eng. ‘cat’]           -aeh  vaehreke [Eng. bad]

-ie   lief                                    -ieh   vliehg      [Eng. see]

-oe  boek                                 -oeh  voeht       [Eng. blues]

-uu  muur                                -uuh  pruuhve   [Dui. kühl]

 

Voorts staan op het ‘lehsplaenkske’ nog vijf korte klinkers en drie lange:

-á  árecht       [Ned.  anjer]

-ó  lózzie        [Ned.  bok]      (doffe -o)

-ô  schôp        [Ned.  hok]      (heldere -o)

-ö  blök          [Fra.  boeuf]

-ue  muerke   [Fra.  salut]

 

- éu knéup     [Ned. beurt]

-oa  hoan       [Eng.  broad]

-uy  kruys      [Eng.  sir] 

Omwille van de leesbaarheid, hebben wij bij het opstellen van het systeem gestreefd naar een spelling zonder toevoegingen als allerlei accenten of trema’s, de zogenaamde 'diakritische tekens'. Echter, vanwege de grote hoeveelheid dialectklanken bleek dat te hoog gegrepen, hoewel het aantal extra tekentjes tot een absoluut minimum is beperkt. 

De doelstelling van dit spellingssysteem, waarin elke dialectklank apart wordt geschreven, is in principe tweeledig. Ten eerste biedt het Valkenswaardse mensen de mogelijkheid om met behulp van het leesplankje elke klank in ons dialect specifiek te spellen. En ten tweede biedt het mensen van buiten onze regio én toekomstige generaties de mogelijkheid om gedetailleerd te weten hoe dialectwoorden dienen te worden geschreven en uitgesproken.

Net zoals bij het leren van het leesplankje op school, is ook het leren van dit systeem slechts een kwestie van dóén! Het grote verschil is echter dat het op school verplicht leren was en hier op basis van vrijwilligheid. Een van de grootste moeilijkheden zal ongetwijfeld het herkennen van de juiste klinker(s) zijn, maar met het leesplankje bij de hand is de correcte spelling snel gevonden. Het unieke en tevens meest lonende element van dit systeem is dat ons dialect te allen tijde precies zó kan worden geschreven zoals het wordt uitgesproken. Bedenk hierbij wel dat er -ook binnen de eigen woonplaats- altijd kleine variaties zijn in hoe bepaalde woorden worden uitgesproken. Zo zullen sommige Striepers eerder neigen naar de uitspraak [vádder] voor ‘vader’, terwijl andere het meer op [vôdder] zullen houden. Dit zijn echter futiliteiten in het grote geheel van het schrijven van onze dialectklanken en beide uitspraken kunnen gewoon naast elkaar bestaan.

Aangezien ons dialect nooit tot standaard is verheven en het hebben van alleen maar een spellingssysteem niet afdoende is om álle facetten van onze streektaal te beschrijven, zullen we een aantal dialectspecifieke zaken moeten vastleggen. Dat mag dus eigenlijk worden beschouwd als een eerste opzet naar standaardisatie.

Maar voordat we van wal steken met de regeltjes die we moeten afspreken om tot een eenduidig systeem te komen, eerst maar een drietal typisch Brabantse elementen betreffende de uitspraak, die ‘zij van boven de Sloot’ niet kennen.

  1. Ons dialect bedient zich uitsluitend van de zachte -g; taalkundig bezien de enige juiste -g in goed Nederlands overigens!!
  2. Een rollende -r, gemaakt met het puntje van je tong zoals de Schotten dat doen, komt wereldwijd veruit het meest voor. Dit type is echter niet de standaard in ons Vallekeswirds. Wij produceren deze klank achter in de keel, de zogenaamde 'brouw -r' of ‘huig -r‘, omdat hierbij de huig trilt. De taalkundige benaming is de ‘uvulaire tril’.
  3. Net zoals in het Engels, maken Brabanders de -w met beide lippen, de ‘bilabiale-w'. Boven de rivieren wordt de -w gemaakt met de onderlip tegen de boventanden, de ‘labiodentale -w', die ons meer in de oren klinkt als een -v.

            ONZE REGELTJES:

  1. Om zo min mogelijk extra leestekentjes te gebruiken, schrijven we veel voorkomende kleine woordjes bij voorkeur in letters. Hierbij doel ik op woordjes als un, unne, unnen, nun, ut en ne: un vrouwke, unnen hond.
  2. Om te benadrukken dat er dialect wordt geschreven, laten we de -n aan het einde van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden in het meervoud weg: “we kenne gin visse vange”.
  3. Voor wat betreft de spelling van vreemde woorden, wijken we in de spelling alleen dan af van het standaard Nederlands wanneer de dialectversie anders wordt uitgesproken. Zo wordt dus bijvoorbeeld het woord ‘computer’ níét gespeld als ‘kompjoeter’, maar ‘telefoon’ wél als ‘tillefohn’.
  4. Omdat ons dialect nu eenmaal een spreektaal is en blijft, is het soms noodzakelijk om het tempo van het gesprokene te tonen door samentrekking van woorden. Zodoende komen we tot de spelling van ‘wissie’ voor ‘wist hij’, in plaats van ‘wis ie’: 'dae wissie nie'. Deze regel is eigenlijk heel reëel, want taal is in eerste instantie ontwikkeld om te worden gespróken; het schrift werd pas heel veel later uitgevonden. Tot de late Middeleeuwen werden boeken helemaal met de hand geschreven, voornamelijk door monniken. Aangezien dit een langdurig en precies karwei was, hebben wij daar onze uitdrukking ‘monnikenwerk’ aan te danken. In die tijd was de wereld klein en mensen leefden voornamelijk binnen een straal van enkele tientallen kilometers van hun huis. Het is dus logisch dat destijds veel boeken bol stonden met woorden in het plaatselijke dialect. Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, ontstond tevens de behoefte om vanwege de algemene leesbaarheid de spelling te standaardiseren. Op het moment dat het Nederlands zoals wij dat nu kennen de standaard werd, was er echter helemaal niemand die dat Nederlands sprak, want in feite is hier sprake van een kunsttaal. En dus, nadat dit kunstmatig samengesteld Nederlands op scholen werd onderwezen, groeiden hele generaties op met kennis van het ABN, dat echter met beschaving niets te maken heeft, maar eerder met algemene acceptatie. Algemeen Aanvaard Nederlands was dan ook een veel meer toepasselijke benaming geweest. Dit gekunstelde Nederlands 'beschaafd' noemen, was waarschijnlijk een PR-stunt van de bedenkers om zoveel mogelijk mensen over te halen om hun systeem te gaan gebruiken! Je wilt tenslotte toch niet als 'onbeschaafd' bestempeld worden!
  5. Toen bij vrienden van ons een studie-genote van hun dochter uit het noorden des lands bleef logeren, vond die de jongensnaam Nad wel heel erg vreemd. En toch had de dochter des huizes het elke keer weer over ‘Ome Nad’! Zonder dat wij het zelf echt beseffen, verbinden wij in de uitspraak van ons dialect de -n aan het einde van een woord aan het volgende woord als dat met een klinker begint. De pauze in het spreken blijkt namelijk niet te vallen ná de -n, maar net ervóór, waardoor die in de uitspraak veel meer bij het volgende woord lijkt te horen. Wat dat betreft is het vergelijkbaar met de 'linking -r' in het Engels: de gangbare uitspraak van 'better' is [bette], totdat het volgende woord met een klinker begint; 'the bette'r off you are'. Om deze pauze in de uitspraak aan te geven, schrijven we vóór de letter -n een apostrof: ohme’n Ad, unne grohte’n oap en ne schóne’n auto. Op dit fenomeen is nog een dialectgrapje gebaseerd: noem drie dieren die beginnen met een -n-, en het antwoord was dan: ne’nos, ne’nezel en ne’neekhórn. 
  6. In onbeklemtoonde lettergrepen houden we -net als in het Nederlands- zo veel mogelijk de spelling -e aan voor de klank ‘uh’, officieel [ǝ], de 'sjwa'. Dus Vallekeswirds in plaats van Vallukuswirds en ‘hij vieter twih’(hij pakte er twee) in plaats van ‘hij vietur twih’. Alleen in woorden waarin de klank eventueel verkeerd zou kunnen worden gelezen, schrijven we -u-, bijvoorbeeld bunaan, maar het meervoud is bunane en dus niet bunanu.
  7. Het past niet echt in deze tijd van vermeende genderneutraliteit, maar ons Brabants dialect maakt een bikkelhard en onwankelbaar verschil tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden. Onzijdige woorden (waaronder ook alle verkleinwoorden in het enkelvoud vallen) hebben altijd het bepaald lidwoord 'ut' en vrouwelijke woorden 'de': ut boek (onz.) en de deur (vr.). Wanneer het een onbepaald lidwoord betreft, vervalt dit onderscheid: un boek en un deur. Net als bij vrouwelijke woorden is bij mannelijke woorden het bepaald lidwoord altijd 'de', behalve als zij beginnen met een klinker of -h, -t, -b en -d. In dat geval verandert het lidwoord in 'd’n': d’n auto, d’n heer, d’n tillevizie, d’n bak en d’n dikke. Voor de woorden uit deze categorie is het onbepaald lidwoord 'unne' (of de verkorte versie 'ne') van toepassing : unne vent, ne Strieper. Dit lidwoord krijgt een extra -n bij dezelfde uitzonderingen als hierboven: unne’n auto, unnen heer, unnen tillevizie, unnen bak en unnen dikke. Hierbij is de verkorte versie altijd 'nun': nun auto.

Ook bij het benoemen van de inwoners van een stad of dorp laat het lidwoord weten of het een man of een vrouw betreft: unne (ne) Vallekeswirdse is een man en un Vallekeswirdse is een vrouw. Opvallend is wel dat ‘hij’ in ons dialect ook wordt gebruikt voor verwijzing naar een vrouw:  - Smiek hai un bon gekrege van de pliesie en hij was me toch koad!  [Mieke (familielid) had een bekeuring gekregen van de politie en ze was me toch kwaad!]

Tenslotte: Hoe weet je nou of een woord mannelijk of vrouwelijk is?

Onzijdige woorden hebben altijd ‘het’ als lidwoord en zijn dus gemakkelijk te herkennen: het weer, het vest, het boek. Maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei ‘de’, dus hoe kun je nu weten tot welk geslacht zo’n woord hoort?  Dan moeten we ‘de’ vervangen door het lidwoord ‘un’ of ‘unne’; het is 'de bloem' en 'de stoel', maar 'un bloem' en 'unne stoel'. De conclusie door toepassing van dit trucje is dan dat 'bloem' (un) vrouwelijk is en 'stoel' (unne) mannelijk. Als je in het volgende rijtje 'de' vervangt door 'un' of 'unne', zul je merken dat zij afwisselend vrouwelijk en mannelijk zijn: de pop, de fiets, de vaas, de vloer, de koei, de stier, de vrouw en de vent.

 

Eerder hadden we al gezien dat ons lehsplaenkske drie categorieën klanken bevat:

- Categorie A wordt gevormd door de klanken die algemeen bekend zijn in het standaard Nederlands, hoewel zij soms qua uitspraak behoorlijk afwijken van hun oorspronkelijke spellingswijze.

Vergelijk voor de aardigheid de uitspraak maar eens van de volgende woorden:

-ee   beek   -   beer

-oo   kook   -   koor

-o     hok    -   bok

-eu   reuk   -   beurt

-a     kat     -   anjer

Niet minder dan tien verschillende klanken, maar met slechts vijf variaties in spelling! Dan kom je er als Neerlandicus een stuk beter vanaf dan de dialectschrijver, want die moet het verschil in de diverse klanken laten zíén omdat het anders kan leiden tot misinterpretatie en dat maakt het geheel een stuk ingewikkelder!

- Categorie B omvat klanken die in onze standaardtaal niet voorkomen, maar wél bekend zijn in leenwoorden, zoals scène, zone en cash.

- Categorie C omvat klanken die in het standaard Nederlands zelfs in leenwoorden niet voorkomen. Daarom moeten wij dus in dit geval een vergelijking trekken met klanken uit andere -min of meer bekend veronderstelde- talen, namelijk het Engels, Duits en Frans. Zo is bijvoorbeeld de uitspraak van de klinker in ons dialectwoord voor ‘pruuhve’ dezelfde als die in het Duitse woordje ‘kühl’.

Voor de klanken van de laatste drie items op het leesplankje konden wij geen enkel vergelijkingsmateriaal vinden en dus is daar volstaan met de benoeming van de eerste klinker met de toevoeging -oew. Zodoende klinkt het woordje ‘paoew’ (pauw) eigenlijk als een verlengde -au.

Klinkercombinaties met een toegevoegde -i- zijn gemakkelijk te identificeren door te luisteren naar de uitspraak van de voorgaande klinker:

-ae   [maeske]    -aei  [aeier]  (eieren)

-e     [Jet]           -ey   [peyke]  (paadje)

-éu   [knéup]      -éui   [potléui]  (potloden)

-ó     [lózzie]      -ói   [kói]    (kooi)

-uy   [kruys]       -uyi  (luyi)   (lui)

-uu   [vuur]        -uui   (huui)  (hoeden)

 

Een extra uitleg verdient de korte klinker -o, de nummers 3 en 4 van het 'lehsplaenkske'. Op het Nederlandse leesplankje is de -o in ‘bok’ een zogenaamde doffe -o en die in ‘hok’ is een heldere -o. Uiteraard vallen beide onder categorie A, want deze klanken komen ook in het standaard Nederlands voor. Maar hoewel het twee totaal verschillende klanken zijn, worden zij toch hetzelfde gespeld. Wij zijn echter van jongs af aan zó gewend geraakt aan welke uitspraak van de -o bij welk woord hoort, dat we dat op de automatische piloot goed doen en we eigenlijk niet eens meer in de gaten hebben dat het in feite een geheel andere klank betreft.  

In het dialect is dat automatisme in lezen en schrijven echter een heel ander verhaal. Wij gebruiken in onze streektaal beide klankversies weliswaar ook, maar wel vaak in woorden waar het Nederlands nou nét die andere versie hanteert. Om nu aan te geven welke van de twee uitspraken voor de letter -o in het Vallekeswirds wordt gebezigd, moeten we dus, in tegenstelling tot het Standaardnederlands, gebruik maken van accenten. De doffe klinker van 'bok' wordt dan gespeld als -ó, zoals in 'lózzie' en de heldere klinker van 'hok' wordt -ô zoals in 'schôp'. Het woord ‘schop’, bijvoorbeeld, wordt in onze standaardtaal uitgesproken met de klank zoals die voorkomt in ‘bok’, dus [schóp]. Voor het Nederlandse ‘schop’ gebruiken wij het woord ‘schup’, maar het woordje ‘schop’ kennen wij ook. In tegenstelling tot het Nederlands, gebruiken wij in deze versie de -o van hok, dus [schôp], maar dan bedoelen wij wel een schuurtje!

Dit is ook vaak een probleem voor mensen die in het dialect willen schrijven en niet goed raad weten met de klank die ze horen, bijvoorbeeld ‘gedôn’ (gedaan) en ‘geslôn’ (geslagen). Dialectschrijvers horen dat de klank in hun dialect afwijkt van wat ze onbewust op de cruise control dénken te lezen. (Overigens, voor een zeer groot aantal mensen is de aangeleerde Nederlandse spelling zó onwrikbaar, dat zij zich niet kunnen losrukken aan 'wat er staat'! Nou, er staat alleen maar datgene wat wij met z'n allen hebben afgesproken wat er staat en verder niks. Pas als je een buitenlander zónder kennis van de Nederlandse taal laat lezen 'wat er staat', dan ontdek je al snel dat er helemaal niet staat wat wij gevoeglijk aannemen!) Het Nederlands gebiedt namelijk dat in de klankomgeving van 'gedon' en 'geslon', de -o moet worden gelezen als die in 'bók'. Deze taalregel is er in de loop der jaren door veelvuldige oefening en gebruik zodanig ingehamerd en in ons geheugen verankerd dat ze niet eens kúnnen inzien dat het bij deze woorden een gewone Nederlandse -ô betreft. Maar omdat het Nederlands geen verschil maakt in spelling tussen beide -duidelijk verschillende -o's, wijken dialectschrijvers vaak noodgedwongen uit naar een andere spellingswijze en maken er dan bijvoorbeeld maar ‘gegoan’ en ‘gesloan’ van. Maar die spelling vertegenwoordigt een lange klinker en klopt dus ook niet, want dan zouden die woorden moeten rijmen op 'hoan' en 'kroan'!

Dat dit tegendraadse gebruik van -ó en -ô erg verwarrend is voor mensen die ons dialect niet beheersen, blijkt bijvoorbeeld bij de filemeldingen. Knooppunt de Hogt, met de -o van ‘hok’ [hôgt] is een onzinnig, niet bestaand woord. Maar,… wanneer je het uitspreekt met de -o van ‘bok’ [hógt], wordt meteen duidelijk dat de benaming van dit knooppunt in het Brabants eigenlijk ‘de hoogte’ betekent. Ook dropfabrikant Klene loopt in haar reclame tegen hetzelfde probleem aan als zij hun product, drop [ô], proberen te laten rijmen met ‘hoe komen ze d’r op’ [ó].

Tenslotte nog een korte duik in het taalkundebad om het verschil tussen fonemen en allofonen duidelijk te maken. Het kleinste element waaruit een taal bestaat is één afzonderlijke klank, oftewel een foneem. Wanneer we die klank willen schrijven, moeten we daarvoor symbolen gaan verzinnen en die noemen wij letters. Het woordje 'bok' is opgemaakt uit drie fonemen, met bijbehorende letters, namelijk de -b, de -o en de -k. In het woordje 'hok' is de -h dan vervolgens een nieuwe letter voor een nieuw foneem. De klinker is echter hetzelfde, maar wordt wél anders uitgesproken. De -o is in dit geval een allofoon, dat wil zeggen dat de uitspraak tweemaal anders is, maar daardoor geen twee verschillende woorden oplevert. In het Vallekeswirds zijn de twee uitspraken van de -o geen allofonen, maar fonemen. Het maakt dus in een aantal identiek geschreven woorden wél uit welke uitspraak je hanteert en dus moet dat in de spelling duidelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld:

-- gerókt [gerookt]     - gerôkt [geraakt]

-- kói  [kooi]               - kôi  [karper]

-- kómme [kommen]  - kômme  [komen]

-- mónd [mond]         - mônd [maand]

-- pórtje  [poortje]    - pôrtje  [portje]

-- schól  [scheelde]    - schôl  [schol]

-- stón  [stond]          - stôn  [staan]

-- vórt [voortaan]      - vôrt  [opschieten] 

Een leuk voorbeeld van allofonen werd vroeger geleverd door Frits van Turenhout, die bij het voorlezen van de voetbaluitslagen de verkeerde versie van de -l gebruikte in het woordje 'nul'. In het Nederlands kan de klank -l op twee manieren worden uitgesproken, namelijk vóór in de mond of bijna in de keel. In het woordje 'lepel', bijvoorbeeld, is dit verschil in uitspraak van de eerste en de tweede -l duidelijk te horen. Maar of je 'nul' nu uitspreekt zoals Frits of zoals de rest van Nederland, er is geen verschil in betekenis van het woord en dus zijn het geen fonemen.

Waarschijnlijk wilde Frits het gewoon té goed doen omdat hij op de radio was. Datzelfde kun je mogelijk ook wel stellen bij Philip Bloemendal, die het Polygoonjournaal presenteerde van 1946 tot 1986. Philip wilde het zó netjes doen dat hij elke -n aan het einde van woorden uitsprak. Van recentere datum zijn er thans presentatoren op radio en televisie die bijvoorbeeld de getallen veertig, vijftig, zestig en zeventig niet uitspreken met een -f en een -s, zoals iedereen normaal gesproken doet, maar echt met respectievelijk een -v en een -z. Dit verschijnsel heet spellinguitspraak; je laat je hierbij niet leiden door hoe mensen in het dagelijks leven bepaalde woorden uitspreken, maar door hoe die woorden worden gespeld in schrijftaal. 

Jolanda en ik wensen iedereen die ons systeem gaat hanteren heel veel succes toe en onthoud: oefening baart kunst!

Vallekeswirds schrehve

Gôtter maer is anstôn: un stukske schrehve in ut Vallekeswirds is nog nie zu haendig as ge denkt.

Ten urste moeter nie vur gôn zitte of ge un stukske schrehft in ut Nederlands, want umdae ge dae gewend bent, kende dae mutihn op pupier zette. Maer as ge iets wilt schrehve in ut dialect, moetut eigelijk uurst tege’n oew aeige vertelle en dan ut liefste hardop, want dan hurde zaehluf al hoe ne zin in ut Vallekeswirds wordt gezeed. Want net as mee ut Nederlands zaehluf, is ut nooit bedoeld um te worre geschreve, allihn um te proate. Pas hul veul lôtter zen grammatica en spellingsregels bedocht vur wa wij nou ut Nederlands noeme; hummel verzonne, dus.

Ten twidde is ut herkenne van ut aoew, en dus écht Vallekeswirds, ondertusse un hul begaenkenis geworre, umdaetter vórt zu veul mense zen die gôndeweg gruts zen gôn proate tegen hun keiner en klehnkeiner. Want mensen die Brabants proate, worre in ut algemihn gezien as boeraehgtig en nie al te slim. Nih…, ge moet ‘netjes Nederlands spreken’, want ge wilt toch nie as unne’n achtelijke worre weggezet! En as mense öt Vallekeswird nou maer lang genóg toegehve án ut Nederlands, gôn ze de woorde zonder aerrig anders ötspraehke. ‘Ik vehn’ wordt dan un gedrocht as ‘ik vin’ en ‘hij bli/hij sti’ wordt verbasterd tot ‘hij bleft’/hij stôt’. En umdae dae hul geleidelijk án gi, wete veul mense niemer behter as dae ut zoh hurt in ons dialect. D’n tillevizie hi hier de leste twih ginnerasies ók veul toe gedôn, want mistentehds zen ut de Hollanders die doar d’n dienst ötmoake. Dur die programma’s mee accente öt ut Noorde, proate veul Brabantse keiner tegewórrig of ze groht geworre zen in ’t Gooi! Vruuger hurde allihn Nederlands op school en op de radio en vur de raehst wier ur plat Vallekeswirds geprôt.

En ten derde is ut verrekus moeilijk um al die klanke die ut Vallekeswirds wél hi en ut Nederlands nie, um te zette in un schrift dae ók nog haendig te lehze is. Ihn van de dinge diege kent doen, is kehke of er in un ander toal wél zunne klank besti. In ut Franse woordje ‘zone’ wete we hoe de -o- moet worre ötgesproke zonder detter tihkentjes an te pas komme; maer in ‘proate’, wor dezelfde klank in vurkumt, moete dae loate zien dur ut anders te spelle. En dae is nou net ut prubleem: dur al die stripkes die alle kante opgôn en hoedjes en trema’s, kredde nie allihn as schrehver unne wirwar án kriebelkes, maer ók as lehzer. Op un pôr lihnwoorde öt ut Frans en Döts noa, hi ut Nederlands gin extra tihkentjes op of onder de letters en dus zódde zegge dae dae vur un dialect ók zo moete kenne. En dae heb ik gepurbeerd, maer wij hebbe zu vernakend veul extra klanke, dae dae dus nie gi!

Ut lere van ut lehsplaenske mee ‘aap, noot, mies…’, is eigelijk niks anders as vertröoewd roake mee hoe bepôlde klanke volluges de Nederlandse spelling moete worre geschreve. Um Vallekeswirds ók gewohn te kenne schrehve en lehze moes ur un systeem kômme mee zu min meugelijk friemelkes in de tekst, dus un lehsplaenkske in ut Striepersgats dialect. En dae is percies wa we nou gemákt hebbe! Dae zal in ut begin wa onwennig zen, maer dur dae regelmatig te doen, leerdut eigelijk gôndeweg, net as vruuger op school: hoe meer daegut gebrökt, hoe haendiger ut wordt! Succes en houdoe, hè….

 

drs. Henk Meeuwis